Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8962

Datum uitspraak2008-05-14
Datum gepubliceerd2008-07-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/5555 GEMWT
Statusgepubliceerd


Indicatie

Besluit tot afzien van handhavend optreden tegen en tot gedogen van illegale stallinggarage achter Iraanse ambassade. Immuniteitsbeginsel staat aan effectuering dwangmaatregelen en innen dwangsom in de weg, terwijl ambassade geen medewerking zal verlenen aan het beëindigen van de illegale situatie. Een handhavingsbesluit kan daarom geen effect sorteren. Aan gedoogbesluit zijn in het belang van omwonenden voorwaarden gesteld.


Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage sector bestuursrecht eerste afdeling, enkelvoudige kamer Reg.nr. AWB 07/5555 GEMWT UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak in het geding tussen Wijkvereniging “[locatie A.]”, gevestigd te ’s-Gravenhage, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder. Derde partij: de Ambassade van de Islamitische Republiek Iran, belanghebbende. Ontstaan en loop van het geding Bij besluit van 19 februari 2007 heeft verweerder besloten om (vooralsnog) geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang op grond van artikel 125 van de Gemeentewet en hoofdstuk 5 van de Awb ten aanzien van de op het perceel van de Ambassade van de Islamitische Republiek Iran (de Ambassade) aan het [adres] zonder bouwvergunning gerealiseerde stallinggarage. Daarbij heeft verweerder aangegeven derhalve (vooralsnog) niet onder aanzegging van bestuursdwang te zullen gelasten een einde te maken aan de strijdigheid met artikel 40 van de Woningwet, maar de illegale situatie (vooralsnog) te zullen gedogen. Bij besluit van 19 juni 2007, verzonden op gelijke datum, heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 6 juni 2007, het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 26 juli 2007, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. De derde partij heeft bij brief van 30 november 2007 haar zienswijze op het beroep gegeven. Het beroep is op 2 april 2008 ter zitting behandeld. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde mr. N.J.M. Beelaerts van Blokland, advocaat te Den Haag. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door S.J.C. Hocks. De derde partij is niet verschenen en heeft zich niet laten vertegenwoordigen. Motivering De Ambassade is gevestigd in een pand op het perceel aan het [adres] (het perceel). Het perceel is gelegen in het Rijksbeschermd Stadsgezicht “[locatie A.] / Scheveningse Bosjes”. De Ambassade heeft op het verharde achterterrein van het perceel een garage voor de stalling van vijf auto’s gebouwd. Ten aanzien van de bouw van deze stallinggarage is geen vergunning verleend. Niet in geschil is dat deze stallinggarage in strijd is met de op het perceel rustende bestemming en dat ten aanzien van het gerealiseerde bouwplan een negatief welstandsadvies is uitgebracht. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat hij in principe bevoegd is handhavend op te treden tegen deze illegale situatie. Volgens verweerder staat het uit het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer (het Verdrag van Wenen) voortvloeiende immuniteitsbeginsel echter aan de effectuering van dwangmaatregelen in de weg. Daarom is sprake van een overmachtsituatie waarin van handhaving kan worden afgezien. Gelet hierop heeft verweerder besloten de illegale situatie (vooralsnog) te gedogen. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of verweerder eiseres in bezwaar terecht als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb heeft aangemerkt. Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb, worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. Gelet op het in de statuten van eiseres geformuleerde doel – te weten het behartigen van de gemeenschappelijke belangen van de bewoners van het “[locatie A.]”, in hoofdzaak bestaande uit het bevorderen van een goed woon- en leefklimaat, waaronder mede wordt begrepen het behoud van het karakter van het “[locatie A.]” – en het verhandelde ter terechtzitting, ziet de rechtbank geen grond om eiseres niet als belanghebbende bij het primaire besluit aan te merken. Eiseres is daarom terecht in haar bezwaar ontvangen. Het bestreden besluit is tweeledig. Enerzijds ziet het op het afzien van handhavend optreden, anderzijds is het een gedoogbesluit. Eiseres komt op tegen beide aspecten van het bestreden besluit. Ten aanzien van het afzien van handhavend optreden overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 40 van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een bouwvergunning. Nu op het perceel van de Ambassade sprake is van een zonder bouwvergunning opgericht bouwwerk, is verweerder op grond van artikel 125 van de Gemeentewet bevoegd handhavend op te treden. Bij handelen in strijd met een bij of krachtens wettelijk voorschrift gegeven verplichting is een bestuursorgaan in beginsel gehouden om handhavend op te treden. Alleen in bijzondere gevallen kan van handhaving worden afgezien. Hiervan kan sprake zijn als concreet zicht op legalisering van de illegale situatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. Niet in geschil is dat geen concreet zicht op legalisering van de illegale situatie bestaat, zodat verweerder niet op die grond kan afzien van handhavend optreden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval, desondanks op goede gronden afgezien van handhavend optreden. Daarbij is van belang dat verweerder, met het oog op artikel 22 van het Verdrag van Wenen, niet in staat zal zijn aangezegde bestuursdwang te effectueren of een opgelegde dwangsom te innen. Voor het opheffen van de illegale situatie is verweerder afhankelijk van de medewerking van de ambassadeur. Zijdens de Ambassade is echter expliciet aangegeven dat geen medewerking zal worden verleend aan het opheffen van de illegale situatie. Een eventueel te nemen handhavingsbesluit kan daarom feitelijk geen effect sorteren. Eiseres betwist ook niet dat dit het geval is, maar stelt zich op het standpunt dat verweerder desondanks tot handhavend optreden moet overgaan. Dit standpunt volgt de rechtbank niet. Blijkens de stukken is verweerder met alle betrokkenen in overleg getreden en heeft daarbij getracht tot een voor alle partijen bevredigende oplossing te komen. Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft hierbij op verzoek van verweerder een bemiddelende rol gespeeld. Tijdens dit overleg is gebleken dat een beëindiging van de illegale situatie feitelijk niet tot de mogelijkheden behoorde. Dat zo zijnde, heeft verweerder de belangen van de omwonenden afgewogen tegen de belangen van de goede diplomatieke verhoudingen met de Islamitische Republiek Iran. In het licht van de geschetste omstandigheden heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende zorgvuldigheid betracht en in alle redelijkheid kunnen besluiten af te zien van het nemen van een handhavingsbesluit. Ten aanzien van het gedoogbesluit overweegt de rechtbank als volgt. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het niet kunnen effectueren van dwangmaatregelen niet noopt tot het nemen van een gedoogbesluit. Volgens eiseres is deze actieve houding van verweerder volstrekt ongepast. Ook dit standpunt van eiseres volgt de rechtbank niet. In het hiervoor genoemde overleg met de betrokken partijen heeft de Ambassade voorgesteld om de stallinggarage door middel van beplanting zoveel mogelijk aan het zicht van omwonenden te onttrekken. Hierover heeft de Ambassade afspraken gemaakt met verweerder. Deze afspraken heeft verweerder neergelegd in het gedoogbesluit. Daarnaast heeft verweerder een beperking in tijd aan het gedoogbesluit gesteld, te weten zolang het pand in gebruik is als Iraanse Ambassade. Daarmee heeft verweerder willen voorkomen dat een opvolgende eigenaar/gebruiker van het pand de illegale situatie laat voortduren. In dat geval kan verweerder alsnog handhavend optreden. Verweerder heeft aldus door het nemen van het gedoogbesluit expliciet voorwaarden aan het gedogen van de illegale situatie gesteld die hij in een impliciete gedoogsituatie niet had kunnen stellen. De desbetreffende voorwaarden zijn (mede) gesteld in het belang van de omwonenden. Daarmee heeft verweerder getracht de nadelige gevolgen voor de omwonenden zoveel mogelijk te beperken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee ook ten aanzien van het gedoogbesluit voldoende zorgvuldigheid betracht en heeft verweerder in redelijkheid tot het gedoogbesluit kunnen komen. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing De rechtbank ’s-Gravenhage, RECHT DOENDE: verklaart het beroep ongegrond. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Aldus gegeven door mr. C.F. de Lemos Benvindo en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2008, in tegenwoordigheid van de griffier A. Jansen.